Kastleinshoeke

Kastleinshoeke

Een alcoholvrij cafe en plaisirtuin

Herberg de Sevenster aan de Kastleinshoeke is een beeldbepalend pand én tevens een rijksmonument. Het is gebouwd in 1649, tegelijkertijd met het pand ernaast. De herberg kent een geschiedenis als kroeg met bovenzaal en was vanaf ongeveer 1920 tot 1962 een alcoholvrij(!) café en herbergde tevens een kruidenierswinkeltje. 

Aan het plein Kastleinshoeke, rond de voormalige herberg treft u drie gemoderniseerde panden waar vroeger een klein slot van de familie Cats stond. Achter het pand was een grote ‘plaisirtuin’, oftewel een park. Dat park werd later een tuinderij, met de witte gardenierswoning (links van het woonblok). In het middelste pand van dit woonblok was enige jaren een kuiperij gevestigd. In de jaren twintig van de vorige eeuw gevolgd door een slachterij. In het rechterdeel was een slagerswinkel (familie Bijlsma) met woongedeelte. Langs de rechterkant van die bebouwing liep een spoor waarover een lorrie met geoogste groenten naar de walkant kon worden gereden. Overigens was dit niet de enige slagerij want ook op Oan ‘e dyk 24 was ooit een slagerij gevestigd en op Oan ‘e Ie 17 een varkensslachterij.

De beeldbepalende herberg ‘De Sevenster’ is gebouwd in 1649 en werd begin jaren twintig ‘alcoholvrij’.

Beeldbepalende Rijksmonumenten

Herberg De Sevenster

Snakkerburen, Oan ’e Ie 1 en Oan ’e Ie 2/Oan ’e Dyk 1 (Waterherberg en buurpand). De geschiedenis van de voormalige waterherberg aan de Kastleinshoeke, De Sevenster is altijd nauw verbonden geweest met die van het buurpand. Oan ’e Ie 1 en Oan ’e Dyk 1 zijn niet alleen in dezelfde periode gebouwd maar verkeerden ook vaak in handen van dezelfde eigenaar. De panden behoren tot de oudste huizen van Snakkerburen en zijn beschermde monumenten. 

Vanaf de straatkant is duidelijk te zien dat de panden vroeger min of meer een geheel vormden. De gevelwand is van dezelfde steensoort en stijl van kort vóór 1800. In een belastingregister uit 1797 wordt van beide panden gezegd dat ze „door verbouwing ineen gesmolten” zijn. Gezien de lage huurwaarde van ƒ 36,- moeten we ons niet te veel voorstellen van het complex van bouwsels toentertijd. In 1828 werd het perceel met bebouwing verkocht voor ƒ 1013,60. De koopakte geeft de volgende omschrijving: „eene ruime kamer met eenen uitgang naar buiten ten zuiden en ten westen, met twee ramen ten zuiden en twee ten westen, uitzicht hebbende, vuurhaard met staande en liggende platen, twee bedsteden en een kast, hiernaast een voorhuis met eenen uitgang naar en ligtschepping aan het pad langs de Ee, hierachter eene bergplaats met genoemd voorhuis door eenen gang verbonden, met eenen uitgang en twee lichtscheppingen aan de rijdweg ten oosten; verder is naast gemeld voorhuis eene andere ruime kamer met twee vensters uitziende op de Ee, waarin vuurhaard met staande en liggende platen, bedsteed en eene kast, hiernaast weder een voorhuis met toonbank en winkelplanken – die de koper aan zich zelf behoudt – met ingang en lichtschepping ten westen, hieragter een kamertje met een venster lichtscheppende ten oosten, waarin vuurhaard en bedsteed met uitgang aan den rijdweg ten oosten; over het geheele huis loopt eene zolder”. Geheel duidelijk is de indeling niet, maar zeker is wel dat de diverse voorhuizen, „kamers” en de bergplaats of „loods” sinds 1828 meer een geheel zijn geworden. In 1862 was alleen Oan ’e Ie 1 al ƒ 1055,- waard. De toen opgemaakte koopakte beschrijft het complex: „een voorhuis met raam aan de straat dienende tot winkelingang tot een ruime kelder. Een ruime woon- en gelagkamer met 5 schuiframen, haarsteed met staande en liggende plaat, bedsteed, kast en turfkoker. In het voorhuis toegang tot een ruime loods of bergplaats met venster en deur aan het erf. Boven het huis een groote zolder met trap. Ten oosten een erf of straatje met hek en deurtje”. Cornelis Folkerts Dekinga, de nieuwe eigenaar, liet het pand spoedig na aankoop verbouwen. In ieder geval moest hij volgens het koopcontract de deur in de scheidsmuur met Oan ’e Dyk 1 dichtmetselen. De vensters met zesruits-schuiframen waren al eerder aangebracht. In 1885 werden de verschillende vertrekken opgemeten, waaruit bleek dat de benedenkamer 20,6 vierkante meter groot was, het aangrenzend vertrek 19,25 m en de bovenzaal 71 m. In de bovenzaal was een biljart aanwezig. 

Tot in de jaren-vijftig van onze eeuw was in het noordwestelijke deel van Oan ’e Ie 1 nog een kruidenierszaakje gevestigd. Aan de twee nog aanwezige deuren is te zien dat het zuidelijke deel (de herberg aan de Kastleinshoeke) en het noordelijke deel (winkel- en woonhuis) van het pand afzonderlijk werden benut. De vensterblinden lijken nog authentiek. Binnen is niet veel ouds meer. De bedsteden, het winkelinterieur en de caféruimten beneden zijn verdwenen. De voormalige bovenzaal is ingericht als woonkamer. Behalve de vloer en de balken herinneren slechts een tapkast, rookroosters en haken voor toneelgordijnen aan de herbergperiode. Bovendien zijn estrikken, afkomstig van een van de twee stroopfabrieken die vroeger in Snakkerburen waren gevestigd, hier in de vloer herplaatst. Oan ’e Dyk 1 werd in 1862 apart verkocht voor ƒ 525,-. Het pand bestond toen uit: „een voorhuis met raam ten westen, bedsteed, stellingen met planken, een voorkamer met twee schuiframen ten westen, bedsteed en kribbe, kast, haarsteed met staande en liggende plaat, opgang naar de zolders over het huis. Ten oosten een portaal, kamer met een schuifraam ten oosten, schoorsteen, bedsteed en kastje. Boven een zolder met ladder”. Omstreeks 1880 werd het verbouwd tot winkel en koffiehuis. Dekinga, in 1884 voor de som van ƒ 1562,- eigenaar geworden, veranderde de bestemming in woon- en (kaas)pakhuis. De tapkast, toonbank en koffiemolen werden verwijderd. Het voorhuis aan de Eezijde en het achterhuis aan de straatzijde kregen een aparte adresaanduiding. Nog lang werden de beide delen apart bewoond. In 1971 werd het pand met steun van monumentenzorg gerenoveerd.

De tekst op het uithangbord aan Oan ’e Ie: „voorheen herberg De Sevenster anno c. 1775″ kan niet geheel letterlijk worden genomen. Althans, al uit archiefstukken van het midden van de zeventiende eeuw blijkt iets van een horecagelegenheid. In 1649 werd Gerrit Cornelis genoemd als bewoner en uitbater van de herberg op de Kastleinshoeke „alwaer die Sevenstar uijthangt”. Waarschijnlijk was vanaf begin negentiende eeuw in ‘De Sevenster’ – overigens een gebruikelijke naam voor een herberg destijds – tevens een winkel gevestigd. In 1805 werd een zekere Rienk Johannes Kramer eigenaar en bewoner van de toenmalige nummers ‘Lekkum 16 en 17’. Hij stond vermeld als „herbergier en winkelkoopman”. In 1862 werd de herberg met bijbehorend woonhuis verkocht aan Kornelis Folkerts Dekenga (ook wel Dekinga). Dekenga was vermoedelijk een paar jaar eerder herbergier en tevens bewoner geworden van Oan ’e Ie 1 (‘51a’). De verkoop vond curieus genoeg eveneens plaats in ‘De Sevenster’. Oan ’e Dyk 1 (‘51b’), waarvan een deel in huur was bij Dekenga, werd in 1862 verkocht aan bakker H.H. v.d. Wal. Kornelis Dekenga, geboren in 1823 te Rijperkerk als zoon van een schipper, ging het voor de wind. De eerste spraakmakende telg van de familie – de Dekinga’s hebben een stevig stempel gedrukt op Snakkerburen – stond omstreeks 1850 nog te boek als arbeider, maar in de loop van de eeuw werd hij reeds betiteld als kastelein, winkelier en koopman. Ook zijn onroerend goedbezit breidde zich gestaag uit. In 1884 verwierf hij Oan ’e Dyk 1, dat tot dan door Douwe Iedema was gebruikt als winkel en koffiehuis.

Rond 1890 woonde Kornelis Dekenga met een dienstmeid in Oan ’e Dyk 1, terwijl zoon Folkert in de waterherberg aan de Kastleinshoeke bleef. Omstreeks 1915 was Folkert Dekenga in het bezit gekomen van een achttal huizen en andere gebouwen in Snakkerburen. Folkert Dekenga hield zich vooral bezig met handel in kaas en fourage en vanaf 1908, na de inrichting van een fabriekje (De Hoop) in Oan ’e Ie 6, tevens met stroopfabricage. In 1912 nam Dekenga, inmiddels verhuisd naar Oan ’e Ie 6, ook de stroopfabriek van Arjen Miedema (De Nijverheid) over. Deze inrichting was verrezen op een perceel waar tot 1897 een tichelwerk was gevestigd. Het fabrieksgebouw van ‘De Nijverheid’ bestaat nog, werd een tijdlang gebruikt voor brandstofopslag, daarna timmerwerkplaats: Oan ‘e Dyk 12.

Gedurende een aantal jaren bloeide de fabricage en handel in stroop behoorlijk. Ondanks alle andere activiteiten was Folkert Dekenga ook nog „kastelein” of „koffiehuishouder”, maar hij zal de dagelijkse gang van zaken wel aan zijn vrouw of personeel hebben overgelaten.

Het ‘uitgaansleven’ in Snakkerburen was intussen drastisch veranderd. Konden er omstreeks 1870 nog vijf kroegen en tapperijen bestaan, door de aanleg van de nieuwe weg naar Lekkum in 1873 kwam Snakkerburen afzijdig te liggen en toen ook de tichelwerken in onbruik raakten, was er geen klandizie meer voor zoveel horecagelegenheden. De herberg van Dekenga bleef echter voorlopig het centrum van het culturele leven van Snakkerburen en Lekkum. De bovenzaal stond vooral bekend vanwege de toneeluitvoeringen en de vergaderingen van dorpsbelang die er werden gehouden. Voor schippers vanuit Leeuwarden bleef ‘De Sevenster’ aan de Kastleinshoeke de eerste pleisterplaats aan de Dokkumer Ee. En bij strenge vorst waren er vele schaatsliefhebbers die bij de herberg een pauze inlasten. In een artikel in de Leeuwarder Gemeenschap uit 1969 werden de moeilijke jaren van de laatste uitbater, J.C. Kabel, beschreven: „Hij heeft zo’n veertig jaar het dorpscafé De Sevenster te Snakkerburen beheerd en daar heeft hij veel gedaan om het dorpsleven op gang te houden. De zaal die bij het café hoorde werd voor weinig geld ter beschikking van de verenigingen gesteld. Daar kon men alle aktiviteiten bedrijven, behalve het consumeren van alkoholhoudende dranken, want de heer Kabel en zijn vrouw waren onthouders. Het ligt wel voor de hand, dat speciaal het onthouderskoor hier tot bloei kon komen, want in deze kring werd dit voor een café opmerkelijk gemis uiteraard niet gevoeld. In de eerste jaren waren in de bovenzaal de uitvoeringen van dit gezelschap, voorts kinderuitvoeringen van de Lekkumer school enzovoort”. Op een gegeven moment kon Kabel het hoofd niet meer boven water houden. Een poging om het café om te vormen tot een dorpshuis mislukte. Toen begin jaren-zestig de voormalige herberg aan de Kastleinshoeke kwam leeg te staan en dreigde te verkommeren, kocht notaris Wierda het pand aan en kreeg het – na een renovatie – een woonbestemming. Vandaag de dag herinneren slechts het uithangbord en de benaming Kastleinshoeke aan de oude herberg (bron: HCL)

Min of meer aan de Kastleinshoeke maar genummerd Oan ‘e Dyk 30 troffen we jarenlang slagerij Bijlsma. Van 1915-1935 waren dat Jacob en Baukje. Zij kwamen van Lekkum, waar ze aan het Meartserpaed een slagerij dreven. De Bijlsma’s zaten vanaf 1837 in het slagersvak. De slagerswinkel werd in 1922 verbouwd, er kwam een serre aan. De naastliggende brandstofopslag van Ruurd van der Noord werd verbouwd tot slachthuis. In 1923 vond die verbouwing plaats. Na Jacob en Baukje namen Jouke en Lys Bijlsma het bedrijf over. In 1968 werd de zaak opgeheven. De foto met de koe (hierna afgebeeld) ing Schat. 1929. Zoon Jappie Bijlsma geeft in 2021 aan dat zij inderdaad wel met de koe door het dorp liepen om te laten zien hoe mooi de koe was. 

Het was naast de slagerij van Schat, een paar huizen verder, een tweede slagerij in het buurtschap. Toch waren de verhoudingen goed te noemen. Toen in de jaren dertig de slagerij van Schat deels afbrandde vond de verkoop vanachter de toonbank van Bijlsma plaats. Een ieder had zijn eigen vaste klanten en er waren ook families die afwisselend bij de één en bij de ander kochten.

Rechts de plek waar vroeger het slot stond.

De drie panden tegenover de Kastleinshoeke waren vanouds een buitenplaats van de adellijke familie Vegelin van Claerbergen met tuinderswoning op nummer 34 en een park. Later ging het eigendom over naar de Stichting Fribourg welke de panden verhuurde en het park als gardenierstuin. Dat alles zo rond het jaar 1900. Laten we beginnen met te zeggen dat het perceel grond waar we de geschiedenis oppikken in 1832 bouwland was en eigendom van Oeds Petrus Waller, koopman te Leeuwarden. De grond werd in de jaren daarna verkocht aan Jentsje Cats die er een ‘plaisirtuin’ van maakte. 

Willem en Douwina Beintema tuinieren er van 1899 tot 1921.

Arjen en Hendrika van Dokkemburg van 1921 tot 1929.

Ruurd Meijer vanaf 1929, naar hem is uiteindelijk ook de tuin vernoemd, de tún van Meijer toen er in 2011 weer nieuw leven in werd geblazen nadat Ferdi Talsma ook nog een flink aantal jaren de tuin had gepacht. Ruurd Meijer overleed 14 juni 1973. 

Op het adres Oan ‘e Dyk 32 exploiteerde Ruurd van der Noord een brandstofhandel tot 1922,  gevolgd door zoon Anne en Wipkje van der Noord die daar slechts 2 jaar bleven. Sjoerd Kramer was tuinder op de tuin van zijn schoonouders, de van der Woudes die in het witte huis woonden.

Ook de naam Klijnsma staat er nog genoteerd. 

Het oorspronkelijk kadastraal nummer van de dorpstuin was  (Jelsum) D.323 en zuid daarvan nr 322. Aan de westrand was een blok van vier woningen, in feite waar nu nog het blok met de garages. Dat blok is mogelijk gebouwd in opdracht van Oeds Petrus Waller voor de arbeiders van zijn steenfabriek. De woning/ schuur waar later Oan ‘ e dyk 50 en 52 werden gebouwd staat er ook op. Het land was ‘bouwland’ en eigenaar was de Snakkerbuurder schipper Sipke Sipkes Postma.

Als eigenaren van de tuin zien we in die oude jaren Oed Petrus Waller, die ook eigenaar was van de steenfabriek. Maar eerst even terug naar Jentsje Epeus Cats die een soort van slot had waar nu de woningen Oan ‘e dyk 28, 30, 32 staan. Dit slot, je zou het kunnen zien als buitenverblijf of zomerwoning, bestond uit drie delen met het middendeel hoger dan de linker en rechter. Het had de woning van later Meijer deels als koetshuis en de tuin als plaisirtuin, zeg maar een soort park met vijver. Ga er maar vanuit dat het slot van begin 1700 stamt, Jentsje Cats is niet de eerste eigenaar maar door vererving eigenaar geworden. Na hem ging het pand over naar de familie Vegelin van Claerbergen (1850) die het eind van de negentiende eeuw schonk aan de stichting Fribourg welke zich met armenzorg bezig hield.

Dan nog een stapje terug in de geschiedenis zien we rond 1728 als eigenaar Willem Jans Span, in 1738 Pieter Blok( gehuwd met Sjiuwke Cats-Blok en eigenaar van een steenfabriek). Het Blokkepad is naar deze Blok vernoemd. 

Bearn Calsbeek noemt in 1949 als hij tijdens een bijeenkomst van de vereniging van openbaar onderwijs een voordracht houdt over Snakkerburen en haar bewoners, nog de namen van een aantal tuinmannen die de tuin beheerden. Bearn is op dat moment 60 jaar: Rond de eeuwwisseling wijzigde de bestemming van plaisirtuin in tuinderij. Als huurders noemt hij Jelle Calsbeek, Jan Wopkes Nicolai, Willem en Bouwina Beintema, Anne van Dokkemburg als huurders van de tuin.

Vlak voor de eeuwwisseling is in elk geval ook Gerrit Botke (uit een bekend Leeuwarder tuindersgeslacht) huurder.

In het nieuwe bezoekerscentrum op de dorpstuin zul je meer aandacht voor de geschiedenis van de tuin terugvinden. Ook met foto’s. 

Tot slot nog een opmerkelijke notarieele akte uit 1864:  Meina Catharina Simon-Waller, oudste dochter van Oeds Petrus Waller verkocht aan Snakkerbuurder Terpstra een huis op Snakkerburen voor f.300 en een huis bestaande uit drie woningen aan Ruurd Pieters Brouwer. Vrijwel zeker gaat het eerste om wat later de woning van de familie Meijer is en het tweede om dat wat voorheen ‘het slot’ was. Er is nog veel te onderzoeken!

Jan Hessel Kooij vertelt over de Kastleinshoeke.