Minefjild

Druk verkeer via Snakkerburen

De plek waar u momenteel staat, wordt door de oudere bewoners nog steeds aangeduid als It Minefjild (Het mijnenveld). Die benaming heeft deze plek te danken aan het mijnenveld dat er in de tweede wereldoorlog werd aangelegd. Eerst brandde in 1936 de oude kazerne af (zo genoemd naar een eerdere bestemming als ‘woonkazerne’) waarin zes gezinnen waren gehuisvest. In de oorlog sloopten de Duitsers de overige bebouwing. Zo ontstond een vrij schootsveld vanaf de Bonkebrug tot aan het militaire vliegveld bij Leeuwarden. Aan de noordkant van dit veld stond een langgerekt gebouw dat achtereenvolgens dienst deed als steenfabriek, stroopfabriek, brandstofopslag en timmerwerkplaats.

Het is ook hier, op de zuid westelijke punt, dat tot ongeveer 1875 de oude weg over land liep voor alle verkeer uit de achterliggende dorpen van Snakkerburen richting Leeuwarden. In dat jaar werd de brug over de Bonke gesloopt en werd er een nieuwe brug geplaatst in verbinding met de nieuwe Lekkumerweg. Tot 1975 liep nog een smal, slecht onderhouden en amper verlicht fiets- en wandelpad vlak langs de Dokkumer Ee, het Blokkepad. 

Zo genoemd omdat in de Tweede Wereldoorlog alle bebouwing werd gesloopt en er mijnen werden gelegd.

It Minefjild of het Mijnenveld

Het Minefjild was de benaming voor het stuk grond waarover je nu loopt of fietst als je naar Leeuwarden gaat. De Duitsers hebben de bebouwing die aanwezig was (voornamelijk arbeiderswoningen) gesloopt en ook een deel van de kalkbranderij aan de overkant van de Dokkumer Ee. Op die manier ontstond er een vrij schootsveld vanaf de Bonkebrug ( de brug in de Lekkumerweg over de Bonke) tot aan het vliegveld. Op het terrein werden mijnen gelegd die met draden aan elkaar werden verbonden. Het verhaal gaat dat Lieuwe van der Meer (pake Lieuwe) zijn hond er een mijn tot ontploffing bracht en dat Lieuwe over het schrikkeldraad en de draden stapte om zijn hond op te halen. Gekkenwerk of beestenliefde? Er werd dagenlang over gesproken in het buurtschap. Er stond een groot waarschuwingsbord met een rood kruis en het woord ‘gevaarlijk’.

Anne Dekinga die in het naastgelegen pand woonde moest ook een schutting voor zijn ramen plaatsen.

Hoe de woningen op It Minefjild erbij lagen kunnen we zien aan de hand van een door Jan Calsbeek getekende situatieschets.

In 1936 brak brand uit op 11 april. De ‘kazerne’, simpel en aan elkaar gebouwde woninkjes gingen binnen no time in vlammen op. De arbeiders werkten bijna allen op it tiggelwerk waar nu de loods van Dekinga staat, daar stond de steenoven voor het bakken van de klei. Die klei werd afgetiggeld van landerijen, een halve meter klei er af. Vanuit de buurt bij Schilkampen, van dat land (‘de St Vitus Clamp’) werd gebruikt om steen te bakken voor de St Vitus kerk tegen de Oldehove aan. 

Nog even over de brand: de huizen waren erg slecht gebouwd, de zolder bestond uit een grote ruimte bestond waartegen kippengaas beplakt met behang en krantenpapier de afscheiding was.

Brand te Snakkerburen (krantenartikel)

Na de brand

Vrijdagmiddag is brand uitgebroken in een woningcomplex te Snakkerburen bij Leeuwarden. Het waren zes woningen, gelegen aan de Dokkumer Ee, nabij de houten brug over de Bonkevaart onder Lekkum. De brandweer van Leeuwarderadeel (Snakkerburen hoorde tot in 1944 niet tot de gemeente Leeuwarden, JHK) was spoedig ter plaatse. Ongeveer twee uur ging het dochtertje van een der bewoners, Jurrema, het huis uit. Haar moeder wilde haar nog een boodschap meegeven en liep haar door het achterhuis na. In haar haast struikelde zij over het brandende petroleumstel, dat daar stond. De olie stroomde over den vloer en vatte vlam. Even tevoren had mej. Jurrema het stel opnieuw gevuld, zoodat de vloeistof nu rijkelijk kon stroomen en het kleine achterhuis spoedig in vlammen stond. In haar schrik wist mej. Jurrema niets anders te doen, dan haar buren te waarschuwen. Zij liet de deur op het Noordoosten open, waardoor de sterke wind vrijen toegang naar binnen had. Geen wonder, dat de vlammen fel werden aangewakkerd. In een oogwenk stond het huis in brand. Ook de andere vijf woningen werden aangetast. Het waren alle éénkamer-woningen ‘met achterhuis en zolder, onder één dak’. Zij werden onderscheidenlijk bewoond door de families W. de Boer, P. Rozema, H. Udema, Joh. Kabel en de weduwe v. d. Heide. De uitbreiding vond zoo snel plaats, dat van het huisraad in alle vijf woningen bijna niets kon worden behouden. Het huizencomplex, dat zeer waarschijnlijk al een eeuw oud was, werd spoedig door de vlammen verteerd. Oud en versleten kon het geen weerstand bieden tegen het vuur, dat binnen een paar minuten vrijwel het geheele complex had aangetast. De brandweer kon niet verhinderen, dat alle woningen volkomen door het vuur werden vernield. Daar enkele andere huizen dicht tegen de verbrande perceelen staan, waren de bewoners hiervan bevreesd voor het overslaan van bet vuur, waarmee zij echter al spoedig ophielden, toen de brandweer in actie kwam. Ale families waren tegen brandschade verzekerd. Het huizencomplex noemde men in den volksmond de „Oude Kazerne”. Men zegt, dat hier vroeger een militaire wachtpost gevestigd was.

Inmiddels is helder dat er geen sprake was van een militaire wachtpost.

Het Bonkehout was het bruggetje van Snakkerburen naar het Blokkepad. En het Blokkepad was een smal fiets/ looppad langs de Dokkumer Ee dat na 1875 de verbinding was van Snakkerburen met Leeuwarden. Tot 1875 was er nog de verbinding via de oude Lekkumerweg waar al het vervoer vanuit Snakkerburen en de achterliggende dorpen zich dus door Snakkerburen richting stad begaf. In 1875 werd die brug afgebroken en een brug in de aangelegde Lekkumerweg werd de verbinding. Het Bonkehout heeft het 100 jaar op die plek volgehouden al werd er nog wel eens wat aan verbouwd en vervangen. Het bruggetje was alleen voor voetgangers en fietsers. 

Zo’n beetje op de plek waar nu het hoge fietsbruggetje ligt lagen drie arkjes. Onder meer een aardappelkoopman op leeftijd woonde in een 19tons tjalkje, wat hij ook gebruikte om er aardappels mee uit de bouwhoek te halen en die in de herfst uit te venten.

Met z’n drieeen een wereldje apart. Het hek en het zwarte schiphuis waren er nog niet en aan de overkant van de Bonke was het voetbalveld van Rood Geel, temidden van boomgaarden en tuinderijen: Hofstrastate.  

Meest opmerkelijke bewoner in deze buurt (en in de oorlog nog dicht bij de Bonkebrug) was Tjisse Kampstra die ook in een boot in de Bonke woonde en enkele jaren na de oorlog werd vermoord, een moord die nooit is opgelost. De meeste mensen kenden hem als Tjisse Knoest, want hij had een vervormde hand, net een knoest. Hij moet wel een vrouw en kinderen hebben gehad maar woonde alleen, misschien was hij wel gescheiden. Hij schepte altijd op over zijn vermeende rijkdom, wellicht dat hij daarom op een kwade dag is vermoord. Of de daders of dader geld hebben gevonden, wie weet. Er gingen wel geruchten over zwarte handel in sigaretten. Het blijft een mysterie. Wie de moeite neemt zal in de kranten van toen nog wel eens tegenkomen bij wat kleine misdrijven, zoals zwarthandel in kleinvee. Het bijzondere is dat in het buurtschap zij die hem hebben gekend heel verschillende beschrijvingen geven. Waar de één het een verachtelijk man vond waardeerde een ander hem om zijn atletisch vermogen. In de tweede wereldoorlog daagde hij vaak Duitse soldaten uit voor een hardloopwedstrijd die hij vervolgens won, ondanks zijn leeftijd van 60+.

In ‘t kleine krantsje van 1 december 1996 (p13) was er nog wel aandacht voor de moord. 

De redactie vulde aan: De merkwaardige Tjisse Knoest, die in augustus van het bevrijdingsjaar 1945 werd vermoord, is al eens eerder in ’t Kleine Krantsje ter sprake gekomen. Hij kwam oorspronkelijk uit Dokkum, waar hij in de Boggesteeg woonde en waar zijn vader kennelijk bekend stond door hetzelfde lichaamsgebrek, die werd ook als Knoest aangeduid. Dat Tjisse altijd over zijn rijkdom opschepte is een interessante bijzonderheid waarvan wij nog nooit hadden gehoord. In het onderzoek naar de dader van deze moord (Tjisse zijn, als we het wel hebben, de hersens ingeslagen) heeft de politie kennelijk nooit succes gehad, maar we vragen ons nu wel af of er van deze zaak in die turbulente bevrijdingstijd werkelijk veel werk is gemaakt.

Ook in het dorpsblad De Kobbeflecht heeft de buurtschapsarchivaris een aantal artikelen aan deze zaak gewijd. Tjisse was in prikkeldraad vastgebonden, en dat doet aan wraak denken. Een visser Pieter (bijnaam Pieter Iel) Tiemersma heeft hem ‘s morgens zien liggen toen hij naar de Wielen ging om te vissen. Jan komt nog met een ander verhaal: een jongetje kwam schillen brengen voor de geit en die kwam bij Jan C zijn zuster (die daar achter woonde) en toen heeft Janneke hem gevonden. Janneke was getrouwd met Piet Tromp.

Gerrit Moed roemt Tjisse, hij zou ontzettend lenig geweest zijn, en als joingens waren ze aanwezig bij de woonark tot de politie kwam en ze weg moesten. 

Tjisse K. treedt dan naar voren. Het type van de „scamele ruter bi der weghe”, her en der zwervende en zijn zeer beperkte vermogens over het maatschappelijke, doen hem ook wel eens belanden in de zaal van het kantongerecht. „Is hij nu niet verblijvende met zijn woonschip in de Bonke nabij Lekkum?” Nee hoor, in Dokkum.” Goed, maar niet lang geleden lag hij er toch. Heeft hij toen een geit geslacht? „Nee hoor, niks fan waar.” Ook niet een pan met vleesch in de Bonke gekiepert toen er op zeker moment gevaar dreigde? …Ja, dat heeft hij, want „it ruukte niet lekker”  Ook deze impulsieve handeling is dus verklaard, al laat het zich slecht rijmen met het uiterlijk van den dader. Maar vanwaar kwam het vleesch, die kostelijke gave op de disch van een armen zwerver? „O, te Surhusterfeen kregen van iemand een korf.” Een getuige, Wopke Brouwers, caféhouder te Lekkum, vulde daarna de hiaten aan in het verhaal van Tjisse. Want tot dien heeft de politie zich gewend om onderzoek. Het blijkt nu dat hij des Vrijdags van de markt een geitje heeft meegenomen en dat in een stuk weiland geslacht. Getuige Brouwers vond dit, omdat er kinderen bij waren, een onsmakelijk gedoe. Op het schip, dat dicht bij het café lag, heeft hij toen de verdere werkzaamheden verricht, It binne leugens wat Brouwers daar fertelt,” zegt verdachte verontwaardigd, „wy hewwe es ruzje had, daarom”. Daarna flanst hij een geschiedenisje bijelkaar, het geitje van Leeuwarden á 40 cent verkocht hij te Surhuisterveen voor 50 cent, kocht daarna ter zelfder plaatse vleesch en kreeg een vel cadeau. De ambtenaar „geloofde het wel” en eischte ook al vanwege de reputatie een boete van f 15 subs. Ja, soa gaat het nou altyd as ik hier kom, mynheer is kwaad en mynheer vraagt maar in hooge boete,” sputtert verdachte. „Vertel mij nu eens eerlijk,” vroeg de kantonrechter, „heb je een geit geslacht ja of neen?” „Ik weet niks fan ‘n geit af.” Toen, na de laatste kans verspeeld te hebben, werd de eisch bekrachtigd. „Aan je eigen houding te danken K.” Maar die scheen daarvan niet overtuigd te zijn.

Een andere opmerkelijke bewoner van een woonboot, na de tweede wereldoorlog, was de Duitser die in Snakkerburen ‘Zurück’ werd genoemd. Hij bewoog zich voort in een rolstoel met handbediening. Hij miste zijn onderbenen en riep voortdurend Zurück tegen zijn hond als hij één van de winkels in Snakkerburen weer wilde verlaten. In de winkel bewoog hij zich voort op zijn met autobanden omklede onderbenen.

Hofman, Tjisse Hofman (10-2-1885) woonde aan de Bonke en was molketaper. Hij stond bekend om zijn korte slagen waarmee hij naar de melkfabriek (Emmakade, Leeuwarden) roeide om melk te halen, iedere dag weer. Hij bevoorraade de schippers en bewoners aan de Dokkumer Ee. Was getrouwd met Maaike Pagels. Daarvoor hebben Tjisse en Maaike in de steeg naast Cor Dekinga een kaaswinkeltje gehad en daarvoor aan de Buorren gewoond.

Bij de al door Van der Aa genoemde steenbakkerij (Tiggelwerk)stonden turfloodsen. Steenfabricage was seizoenarbeid en er kon alleen vanaf het voorjaar tot de vroege herfst worden gewerkt. Nadat dit tichelwerk in 1897 was afgebroken, verrees er een stroopfabriek, gevolgd door een brandstofhandel en nog later de timmermanswerkplaats van Anne Dekenga. 

AANBESTEDING. Ten Gemeentehuize van Leeuwarden zal op Zaterdag den ’22 Februari e.k., des namiddags 3 uur, in het openbaar bij gesloten beurzen worden aanbesteed :  

Tichelwerk – Snakkerburen. Mm van Woniip, Bron!, Afbraak, Gereettpien, Steen. Mr. HORAT. ALBARDA en A. OTTEMA, Notarissen te Leeuwarden, zullen, mede ten verzoeke van den Heer Mr. B. van LOON aldaar, op Dinsdag 18 Februari 1896, publiek verkoopen , en wel: a. voorm. 11 uur, op het terrein van de Steenfabriek op Snakkerburen onder Lekkum, bij boelgoed, tegen contante betaling: alle daar aanwezige LOSSE GOEDEREN en GEREEDSCHAPPEN , als : vier pramen , waarvan een met zeil, fok, zwaarden, zitbanken, kachel, tent met toebehooren etc.; voorts ijzeren en bouten kruiplanken en deelen, platte en holle kruiwagens, ± 18,000 dakpannen, 100 meter ijzeren spoor met 2 kipkarren, wissel enz., ijzeren kleimolen met toebehooren en wat meer wordt aangeboden; h. nam. 2 uur, in het Koffiehuis ,de Klanderij” van de Gebr. Kuiper, aan het Zuiderplein te Leeuwarden: 1. tegen contante betaling, alle gebakken STEEN, nog aanwezig op bet terrein van voormelde Steenfabriek, en 2. op afbraak, de OVEN met toebehooren van de Fabriek, af te breken vóór 1 Augustus e.k.; c. nam. 6 uur, bij IJke de Jong, in het Logement „Spoorzicht” te Leeuwarden, provisioneel : Het terrein van de Steenfabriek op Snakkerburen onder Lekkum, de daarop staande WONINGEN en BERG- en WERKLOOTSEN en verder toe- en aanbehooren, kad. groot 90 roede 48 el, te veilen , behoudens samenvoeging, in 12 perceelen. Omschrijving van de te veilen onroerende Goederen in verkoopboekjes met sehetskaartjes, die ten kantoro van voornoemde Notarissen beschikbaar zijn.

De fabriek heeft gestaan op het land dat voor ons huis was, waar we het laatst gewoond hebben en waar Cor Dekinga nu woont, de vroegere stroopfabriek. Mijn vader en moeder en de oudste jongens hebben er gewerkt. De klei werd gehaald van de landen aan de Lekkumerweg. Met een praam voeren ze van der Kleivaart en de Bonkevaartvaart naar de fabriek. Dat land is later weer opgehoogd met grond en daar hebben Sjoerd Terpstra en later de Calsbeeken en en de Rozema’s er hun gardeniersland gehad. Nu zijn het allemaal flats en alleen de huizen aan de Lekkumerweg zijn blijven staan. Waar de fabriek stond heeft gardenier Beintema grond gekregen en verder is het nog weiland. De klei met water vermengd werd gemaakt in een ronde molen (een kuip) waar een paard de molen rond draaide. Dan werd het op platen gebracht en mijn moeder heeft ook wel geholpen te steentrappen, zo noemden ze dat. Ze liepen dan allemaal op blote voeten. Daarna werd de steen gesneden en gingen de platen in de oven. Dan werden ze op stapels gezet (toskers, noemden ze die mensen). Mijn broers vervoerden de steen vaak in een praam naar Schenkenschans en ik meende ook naar Franeker. Ze waren toen 14 en 16 jaar. Er werkten ook veel mensen uit Franeker. Bij ons thuis werden later hele staaltjes verteld hoe het toen ging vandaar dat ik dit alles weet. Jammer was het dat in die tijd het zuurverdiende geld in drank op ging. Gelukkig gebruikten mijn ouders geen drank en doordat mijn moeder wist hoe ze met de portemonnee om moest gaan probeerde ze altijd met het weekloon rond te komen. Terwijl anderen soms al een voorschot hadden gevraagd. Onze jongens werden opgevoed dat drank uit den boze was. Ik wil u nog iets van die tijd vertellen de jongens die daar hielpen gingen ‘s avonds altijd nog wel eens naar de fabriek want dan mochten ze in de warme as van de oven aardappels poffen en die waren erg lekker.

‘s Avonds was er een oude man die ‘s nachts op de oven paste. Dan had hij vaak een flesje drank mee en dat verstopte hij. Als de jongens het vonden werd het wel eens geleegd en deden ze er water in. Dan zei hij ‘s morgens welke bliksemse jongens hebben dat gedaan, maar ze verraadden elkaar nooit. Als onze jongens met een praam met steen weg waren en niet op tijd terug waren als het geldneuren was, kon mijn moeder dat geld nog niet krijgen. Ze hadden samen vijf gulden per week. Dat bleef dan dus staan en beurde mijn moeder dat bij de volgende uitbetaling. Dan werd er door andere vrouwen gezegd: die slepe hier wat een geld weg. Mijn moeder, niet op haar mondje gevallen, zei dan: wij beuren niks meer dan jullie maar mijn man drinkt niet en ik ga niet naar Van de Brug om stukkene koekjes (het werd wel eens wat ruwer gezegd). Dat kwam natuurlijk omdat die vrouwen al geld opgevraagd hadden van wat mijn moeder dan over de hele week nog beuren kon. Ja het stond er met sommigen soms erg droevig voor. Mijn oudste broer heeft vaak als hij uit de stad kwam mannen meegenomen die stomdronken op het Blokkepad lagen. Ze hadden dan wat boodschappen meegenomen en die hebben ze dan een rode zakdoek, dat was vroeger de gewoonte. Maar dikwijls lag de rode zakdoek met boodschappen in de vieze sloot langs het Blokkepad en dat terwijl het gezin het zo nodig had.

De oude stroopfabriek kreeg in 1922 dus een andere bestemming. Ruurd van der Noord maakte er een brandstofschuur van en liet voorin een woning bouwen.

Folkert Kornelis was een koopman die meerdere ondernemingen in Snakkerburen heeft gehad. Hij komt voor als directeur van een hooihandel, fouragehandel en als directeur van een olieslagerij en van een siroopfabriek. De fouragehandel wordt volgens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel opgericht in 1887 en gestopt in 1922. In 1916 bezat Dekenga de olieslagerij “De Drie Gouden Kronen”, voorheen “Hommema Eskes en Co.” Volgens de afgegeven hinderwetvergunning is de siroopfabriek ‘De Hoop’ gestart in 1908 in het pakhuis Oan ’e Ie 6a. De inrichting zou worden gebruikt voor het opslaan en bewerken van verschillende soorten siroop. Het noordoostelijke deel van de voormalige herberg werd als berg- en werkplaats bij de fabriek getrokken. Het fabriekscomplex omvatte zodoende de beide percelen direct ten noorden van de Spokesteech. In 1914 nam hij de door de Gebroeders Bath opgezette siroopfabriek ‘De Nijverheid’ over van Arjen Miedema. Deze fabriek, Oan ’e Dyk 12, was verrezen op het perceel waar tot 1897 een tichelwerk was gevestigd. Omstreeks 1915 was Folkert Dekenga in het bezit gekomen van een achttal huizen en andere gebouwen in Snakkerburen. In 1922 verhuist Dekenga met zijn gezin naar de Tjerk Hiddestraat 14 in Leeuwarden. De siroopfabriek wordt uiteindelijk in 1929 opgeheven. 

Folkert Kornelis Dekenga is de zoon van Kornelis Folkerts Dekenga (1822-1906) en Jetske Durks Kramer (1824-1889). Kornelis Folkerts was winkelier/kastelein, maar vooral ook koopman die handelde in kaas en allerlei graanproducten. Ook organiseerde hij een jaarlijkse loterij. In 1862 kocht hij de waterherberg de Sevenster, Oan ’e Ie 1 met het bijbehorend woonhuis. Kornelis Dekenga, geboren in 1822 te Rijperkerk als zoon van een schipper, ging het voor de wind. Zijn onroerend goedbezit in Snakkerburen breidde zich gestaag uit. In 1884 verwierf hij Oan ’e Dyk 1, dat tot dan door Douwe Iedema was gebruikt als winkel en koffiehuis.

Herinneringen aan vroeger. Wij woonden naast de stroopfabriek, het waren twee woningen. Het  voorste gedeelte zag uit op de Dokkumer Ee en de achterste over de landen en Bonke tot aan de Lekkumerweg. Pieter Oenema en Imkje woonden toen voor en hadden een koemelkerij. Er was een groot stuk grond voor, daar hadden ze een hok staan voor het paard, en verder was het een dongbult; niet zo’n fraai gezicht. Later kwamen Kees Kingma (schilder) en Wietske Kalsbeek er wonen. Omstreeks die tijd heeft Kees Dekenga op dat stuk grond een huis gebouwd waar Kees en Janke in kwamen wonen. Ik had op ons geitenhok eens een kastanje met spruit gevonden en die geplant, het werd al een mooi boompje. Toen ik een jaar of 12/ 13 was gingen wij naar Leeuwarden te wonen, omdat mijn oudste broer Dirk benoemd was als kantonnier bij de Rijkswaterstaat, en hij dichter bij zijn werk moest wonen. Wij kwamen toen in de Willem Sprengerstraat (dichtbij de Groningerstraatweg dus). Kees en Janke wilden graag het boompje hebben om achter hun huis te zetten, als het wat groter werd hadden ze zomerdag bij warm weer een mooie beschutting om er onder te zitten. Die boom werd zo groot, dat als we de Lekkumerweg  langs gingen, de top van de boom boven ons huis waar we gewoond hebben uitstak. Ik ben toen eens een keer gaan kijken, het was een prachtboom. 

Tjisse en Maaike Hofman woonden toen in het voorste gedeelte ik vertelde haar dat ik die boom van een kastanje geplant had. Ze zei (die kin d’r om ùs wol wei, hij benimt ús alle sinne). Dat had ik dus niet geraden, maar het was wel begrijpelijk hoor, hij werd te groot. In de oorlog van 1940- 1945 hebben ze hem gekapt zodat ze er nog fijn warmte van hebben gehad in die benarde tijd. Veel Snakkerbuurders zullen zich die boom nog herinneren. Enige jaren geleden ben ik nog een keer op Snakkerburen geweest toen heeft Fokje Kalsbeek me uitgenodigd om het huis te zien waar we gewoond hebben, het was een heel mooi huis geworden, vrij wat mooier als toen wij er woonden. Toch hebben wij er ook altijd met plezier gewoond. Het was er zo heerlijk vrij. 

(Kobbeflecht 1973, Hinke Gatsonides)

Ruurd van der Noord exploiteerde hier zijn brandstofhandel van 1922-1924 en Anne en Wipkje van der Noord doen dat vervolgens van 1924 tot 1942.

Anne en Tiet Dekenga (en vervolgens Cor en Fokje Dekenga) trekken in het pand met hun timmerzaak/ bouwbedrijf. Het pand wordt in 1942 door Anne Dekinga geheel verbouwd.  

Aan de achterkant van het gebouw werden in 1944 twee woningen gemaakt, de nummers 14 en 16, zo werd een beetje van de toen al heersende woningnood onder de jongelui van Snakkerburen opgelost. Tevens was aannemer Anne Dekinga wat veilig voor een eventuele tewerkstelling door de bezetters.

Kalkbranderij aan de overkant

Veel Snakkerbuursters waren werkzaam bij de kalkbranderij van Hoegen, die met nog enkele kalkovens aan de overkant van de Dokkumer Ee stond, en waar de met tjalken aangevoerde schelpen met lange turf tot kalk werden gebrand. Bij zuidwestenwind was Snakkerburen dan gehuld in een sluier van rook en stank. Schepen vol met schelpen meerden af in de sloot noordelijk van de wijk Bilgaard. Nog steeds wordt die sloot daarom Kalksloot of Kalkvaart genoemd. De schelpen werden in ovens tot kalk gebrand. 

We gaan naar Sikke Spoelstra later de slagerij van Jan Schat op Oan ‘e Dyk. Het huis dat achteruit staat was een slagerij en slachterij. Eerst van Sikke en Kobe Spoelstra, waarna Jan en Sietske Schat de slagerij overnamen. Die overname was ergens in de jaren ’30. Familie Schat verborg in de oorlog een aantal joden en andere onderduikers maar werden verraden. Jan Schat werd op 14 april 1944 gearresteerd en naar de Leeuwarder gevangenis overgebracht. Via achtereenvolgens Groningen, Vught en Sachsenhausen werd hij op 5 februari 1945 overgebracht naar Buchenwald en bij transport naar Dachau/ Flossenburg overleed hij op 37 jarige leeftijd. Jan Schat is overleden tussen 4-4 en 23-4-1945. Zijn vrouw en de drie kinderen Griet, Djoke en Jasper bleven achter.  

LEEUWARDEN, 27 Mei. Een ernstige brand heeft vannacht gewoed in het pand aan de Ee onder Snakkerburen, waarin de slagerij der firma Spoelstra. 

Vermoedt wordt, dat vonken uit een het rookhok staanden pot in zich in de slagerij bevindende turf zijn gevallen en het vuur zich vanuit dit rookhok heeft uitgebreid. In dit pand, in het midden waar-

van de slagerij gevestigd was, woonde een aantal gezinnen, n.l. K. Stienstra, Hoot, T. Hofman en Schat, die, in hun slaap verrast slechts aan den achterkant het huis kon verlaten. Aangewakkerd door den feilen wind loeiden de vlammen meters hoog op. De brandweer van Huizum bestreed het vuur, hetgeen geruimen tijd in beslag nam. Verzekering dekt de schade.

(LC 27-5-1937)

De voormalig timmerschuur van Anne Dekinga vinden we op Oan ‘e dyk ‘24, die hij van zijn vader had overgekregen, en overbodig was geworden toen de timmerzaak plaats kreeg op Oan e dyk 12. Op het einde van de oorlog was er provisorische woonruimte gemaakt voor een oomzegger, Nel Dekinga uit Amsterdam met haar man. Nu zijn er studentenkamers gevestigd. De timmerschuur werd eerder als feintehûs gebruikt voor de steenfabriek en bestemd voor de seizoenswerkers.

Jan Hessel Kooij vertelt over het Minefjild.