
Spokesteech
Gierende wind langs rijksmonumenten
Als u bij de Spokesteech staat, ziet u aan de zuidkant een aantal panden beginnend bij Oan ‘e dyk 1 (dat vroeger als onder- en bovenwoning bewoond werd), vervolgens ‘’t Hemeltje’ op Oan ‘e dyk 3, dat ook een dubbele bewoning kende. Nummer 5 wordt ‘De lange jammer’ genoemd, dit pand bestond eveneens uit twee woningen. De woning naast de steeg heeft dezelfde ondiepte als ‘De lange jammer’. Aan de achterkant raken deze laatste panden bijna de bebouwing aan de Ee-kant. Terugkomend op de benaming Spokesteech: een smalle steech of gloppe zorgde bij harde wind voor een spookgeluid.
Aan de noordkant van de Spokesteech treft u het tweede rijksmonument dat in vroeger tijden onder meer een weverij bevatte en nog later een herberg en een stroopfabriek. Het pand daarnaast is volledig gerestaureerd, het diende deels als werkruimte van sigarenmaker Kabel en als pakhuis voor de bakkerij Dijkstra op nummer 9. Het lijkt waarschijnlijk dat op die plek al in 1574 een bakkerij was gevestigd. In die tijd, zeg maar van rond 1920 tot rond 1960, was de bakkerij eigendom van de gebroeders Aant en Johannes Dijkstra, die hun vader opvolgden. Aant droeg altijd een hoed, Johannes een pet.

Het kon hier behoorlijk ‘spoken’ als de wind uit de verkeerde hoek waaide.
Spokesteech
Dan die andere steeg, de Spokesteech, die benaming zult gij wel weten. Toen wij klein waren werden wij bang gemaakt want in die steeg spookte, als het hard waaide was het een gebulder van belang. Een vreemd gehoor vanwege de scheiding van die huizen in de steeg. Zo was het ook te Lekkum bij het kerkhof. Geen een kwam in het donker op het kerkhof want dan zweefden de geesten er boven (bron: Kobbeflecht oktober 1974, door Johannes van der Heide).
Het eerste blok

Naar alle waarschijnlijkheid is het eerste blok woningen gebouwd als huisvesting voor arbeiders van de steenfabriek. Voordat we de Spokesteech instappen kijken we nog eens achterom naar de Oan ‘e Dyk, vroeger Bonkewei, maar ook wel kortweg de Buorren genoemd. Twee blokken woningen waarbij het huidige rijtje garages het straatbeeld niet opfleurt. Aan de rechterkant van het rijtje van vier woningen begon dit met een dubbele woning, later werd dat een woning met electriciteitswinkeltje en werkplaats van Germ Speerstra. Hij werd degene die in ons dorp de moderne zaken ter hand nam. Bij storingen aan het electriciteitsnet klom hij met klimsporen in de houten electriciteitspalen om de zaken weer in orde te brengen. Hij verzorgde de aanleg van huisinstallaties en had een eigen radiodistributienetwerk, zeg maar een voorloper van het huidige kabelnetwerk. In de tweede wereldoorlog werd het distributienetwerk op last van de bezetters verzorgd door de PTT (nu KPN). Na de oorlog nam zoon Sikke de zaak over, die had zich ook laten omscholen van timmerman naar electricien.
De woning links in dit blok heeft jarenlang, vanaf 1928, een klompmaker opslag, werkplaats en woning gehad. De berging is in 1984 bij de woning getrokken.
Een tweede blok
Na de oorlog van 1914-1918 was er woningkrapte, ook in Snakkerburen. In 1922 vroegen D. Bijlsma en S. Jonker vergunning om twee houten noodwoningen te plaatsen maar het verzoek werd afgewezen door de gemeentearchitect. Het probleem werd opgepakt door Kees Dekinga, hij kreeg in 1923 toestemming een blok van drie woningen te bouwen en een vrijstaande woning.
Tot die tijd liep er nog een sloot langs deze woningen. Nog eerder liep die sloot door tot aan de Kastleinshoeke. De woningen waren in 1924 klaar.
De Spokesteech tussen nummer 40 en 42 kende nog drie buitentoiletten (huuskes), één voor 44, één voor 42 en één voor de bewoners van het Hemeltje (aan de overkant) en vormde een achterom naar de drie woningen.
De oneven kant (Oan ‘e Dyk 1)
Oan ‘e Dyk 1 kende een onder- en bovenwoning. Vanaf de Oan ‘e Dyk zijde kwam men in de benedenwoning, de bovenwoning vanaf de Ee-zijde. De woningen waren klein, maar je had onderdak en de huur was laag, vaak maar een paar kwartjes in de week en dat kwam veel mensen goed uit. Snakkerburen had relatief gezien in die jaren niet veel werklozen, maar ook als je werk had was het vaak geen vetpot. Werkelozen moesten tweemaal daags naar Huizum (Snakkerburen viel onder de gemeente Leeuwarderadeel tot in de tweede wereldoorlog) om te stempelen, als bewijs dat je niet stiekem bijverdiende/ kluste. Zij kregen een kleine uitkering en zo nu en dan etenswaren van een Krisiskomitee, zoals een blik gehakt, in de volksmond ‘Crisis gehakt’. Om bij het stempellokaal te komen kon men, als je een fiets bezat, gratis een fietsplaatje krijgen. Er zat dan een gat in om aan te geven dat je vrij van fietsbelasting was. Anders werd je geacht een fietsplaatje bij je te dragen zodat je aan kon tonen dat je betaald had.
Het Hemeltje (Oan ‘e Dyk 3)
Ook een woning die zowel boven als beneden werd bewoond. Het verhaal gaat dat de naam het Hemeltje is ontleend aan het feit dat als een jeugdig gezin er plaats vond zij zich in de hemel waanden, blij dat ze waren onderdak te hebben. Kwam er een ouder stel te wonen dan werd de verbinding gelegd met de plek waar ze na hun overlijden hoopten te komen wonen.
De Lange Jammer (Oan ‘e Dyk 5)
Eerst even over de naam De lange jammer. Historicus Bertus Boivin schrijft naar aanleiding van een televisieuitzending van de serie Bartje over een daarin genoemd gebouw met dezelfde naam: “Het was feitelijk een lang gebouw met daarin allemaal éénkamerwoningen op een rij. Er was een losse WC bij in een houten hokje, en achter was vaak een moestuintje.”
Een vergelijk met De lange jammer in Snakkerburen is snel gemaakt.
Wie in de Lange Jammer woonde had het bepaald niet breed. Dat blijkt ook uit het verhaal van Bartje, het was een schrikbeeld voor hem. Als hij dáár maar niet zou komen te wonen! “Het waren kamers van, nou, laten we zeggen drie bij vier of vijf meter. Daar woonden dan hele gezinnen in, en die waren in die tijd niet klein. Vader en moeder in de bedstee, en de kinderen boven op zolder. Op zolder waren soms geen scheidingswanden tussen de buren. Dan werden er wat doeken opgehangen voor de privacy.”
De lange jammer in Snakkerburen had als ingang twee deuren naast elkaar aan de linkervoorkant.
Oan ‘e Dyk 7
Oan ‘e Dyk 7, pal naast de Spookesteech was van oudsher ook woning. En later garage en nog weer later berging/opslag. Achter De lange jammer de smalle Spokesteech die de woningen aan de Oan ‘e Ie en de woningen aan de Oan ‘e dyk scheidde en verantwoordelijk voor het ‘spoken’.
Jan Calsbeek vertelt in 2021 dat hij toenmalige bewoner (omstreeks 1950) Rinse Spoelstra, oud-visser, als een oude man zag, die als hij door de Buorren liep en kennissen zag immer begroette en zingende weg begon hij dan een praatje. Altijd hield hij een fleurig verhaal tegen de mensen. Hij droeg een platte fluweelachtige pet.
De familie weet nog te melden dat Rinse nog wel eens de uitspraak hanteerde: Bats, wer een bears. Rinse Spoelstra is van 7 mei 1921 en afkomstig uit de omvangrijke familie Spoelstra.
Vanuit Snakkerburen waren een stuk of zeven beroepsvissers actief.
Rijksmonument rechts
Voordat we naar de Oan ‘e Ie kant gaan eerst nog de woning rechts van de Spokesteech, weer een voorheen dubbel bewoonde woning. Met een ingang aan Oan ‘e Dyk en aan de Oan ‘e Ie en een historie welke ver terug voert. Van dit pand is nog een historische beschijving, het pand is samen met het buurpand gebouwd in 1666 en was in 1689 al een pakhuis.
Hans Tjepkes was linnenwever en woonde aan Oan ’e Ie 6/Oan ’e Dyk 9. In dat pand was tot 1800 een weverij. Zijn vrouw Antje was een dochter van de dominee Lovius Molineaus van Lekkum. Van hen stammen ook de families Spoelstra (waarin je de spoel van het weven terug herkent), Kuipers en Lovius af.
Het is heel lang in bezit samen met Oan e Ie 6, dat in 1873 in handen kwam van Folkert Kornelis Dekinga, het pakhuis kwam bij Bouwe Pieters Oenema en in 1877 zie je dat er twee woonkamers aan de Ee-zijde zitten, in de ene woont weduwe Sikma en in de andere weduwe van der Mark. In 1908 is er opslag en bewerking van verschillende soorten siroop van de siroopfabriek ‘De Hoop’ van Folkert K Dekinga. Het noordoostelijk deel van de voormalige herberg van Bottinga wordt bij de fabriek getrokken. Fabriek De Hoop leverde ruim 20 jaar lang siroop in heel Friesland. De siroopfabriek werd in 1928/’29 opgeheven.
In het Monumentenregister heeft het – of misschien moeten we zeggen: hebben ze – de volgende omschrijving: „Pand onder met pannen gedekt wolfdak, eind 18e of begin 19e eeuw. In de gevel aan Oan ’e Ie vensters met zes- en negenruitsschuiframen. Driedelig zoldervenster met getoogd kozijn tussen twee rechthoekige vensters. In de gevel aan de Oan ’e Dyk vensters met zesruits-schuiframen en een zoldervenster met luik. Het interieur bevat betimmeringen met bedsteden, kastdeuren en een schouw in de keuken met Lodewijk XVI-versiering”. De indeling van het pand heeft in de loop der jaren talrijke wijzigingen ondergaan, mede als gevolg van wisselend gebruik. Zo heeft het voor opslag gediend, wat nog te zien is aan het luik en aan het iets lager geplaatste raamkozijn op de verdieping. En in de negentiende eeuw heeft een gedeelte van het pand korte tijd een bestemming als herberg gekend, terwijl een ander gedeelte winkelhuis was. Van alle historische panden in Snakkerburen is Oan ’e Ie 6a een van de oudste. De westelijke voorgevel laat nog gedeeltelijk zien hoe oud: in smeedijzer hangt er een restant aan van het vermoedelijke jaartal 1666 . Het is stellig ook vanwege de hoge leeftijd, dat men ooit besloten heeft om het pand aan te wijzen als rijksmonument. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg heeft de ouderdom destijds overigens rijkelijk onjuist ingeschat: „midden 19e eeuw”. Oan ‘e Ie 6a is een zeer diep en verhoudingsgewijs breed en laag pand, evenals de omringende bebouwing oost-west georiënteerd, en met twee fronten, aan de Dokkumer Ee en aan Oan ’e Dyk. Qua opbouw bestaat het simpelweg uit een vrijwel ongedeelde ruimte onder een bijna twaalf meter lang zadeldak tussen twee topgevels. Het zijn twee tuitgevels met vlechtingen, aan de Oan ‘e Ie-zijde op de gebruikelijke wijze afgedekt door een zandstenen afdekplaat. Overigens is het hoogteverschil tussen beide gevels opmerkelijk; het bedraagt al gauw een halve meter als gevolg van het aflopend grondpeil in de richting van het water. De westgevel is nog redelijk gaaf, wat niet gezegd kan worden van de Oan ’e Dyk-gevel waarin op enig moment na de Tweede Wereldoorlog rücksichtlos een garagedeur is ingebroken. Over de functie(s) is voorlopig het laatste woord nog niet gezegd. In archiefstukken uit het negentiende eeuw wordt het pand meermalen als een pakhuis aangeduid en zo staat het tevens op de monumentenlijst. Weliswaar heeft het overwegend die uitstraling, zowel aan de waterkant als de andere zijde, maar de chique, laat-achttiende-eeuwse paneeldeur in Lodewijk XVI-stijl, voorzien van ornamentiek van hulstbladeren en bessen op de naald en verder kraal- en parellijstjes, wijst toch ook op een woonfunctie. De ramen met een zesruits-roedenverdeling moeten trouwens uit dezelfde tijd stammen. Medewerkers van het Gemeentearchief hebben recentelijk onderzoek naar het pand gedaan. Ze zijn hierbij niet alleen een eind gekomen met het achterhalen van de eigenaars, het is bovendien vast komen te staan dat het perioden lang in elk geval ten dele een woonfunctie heeft gehad want rond 1700 wordt het een „huisinge” genoemd en bij een verkoping in 1877 wordt gesproken over „een pakhuis en twee woonkamers cum annexis”. Mogelijk is men, ervan uitgaande dat het jaartal op de gevel inderdaad 1666 is geweest, zelfs de bouwer of tenminste een dochter of andere directe erfgename van de eerste eigenaar op het spoor gekomen: in 1689 werd het huis namelijk door Wiltie Pijtters verkocht aan Claes Bauckes voor de somma van 290 goudguldens. In de kerk van Lekkum ligt nog een steen van een voorouder van Molineus: Maaicke Fongers Hoitinga. De grafsteen zou dateren uit 1681.
Bearn Calsbeek wist in 1949 te vertellen: dat „er in die tijd in Snakkerburen meer borrels werden geschonken als tegenwoordig, blijkt wel uit het feit dat er op de hoek van de Spokesteech ook nog een herberg stond, alwaar P. Bottinga sedert 1865 de scepter zwaaide”. Het pand kreeg hij in 1861 in handen. De herberg zou een ruime benedenlokaliteit hebben gehad en een bovenzaal waar kon worden gebiljart. Ook was in het pand een hulppostkantoortje gevestigd. Met het verdwijnen van de meelfabriek en het tichelwerk uit Snakkerburen, begon de herberg bij gebrek aan klandizie al snel een kwijnend bestaan te leiden. In 1873 verkocht Bottinga zijn bezittingen, waaronder ook het belendende pakhuis Oan ’e Ie 6a, en vertrok met z’n gezin naar Leeuwarden
Uit archiefonderzoek is gebleken dat de geschiedenis van dit pand in elk geval terugreikt tot vóór 1714. Op 22 september van dat jaar kochten Hans Tiepkes en Antie Molinius, echtelieden „op Snackerbuijren” „sekere huijsinge cum annexis, staende aldaar, bij Sije Riencks cum sociis bewoont; sijnde vercoght met alles dat spijcker ende nagelvast is, sampt het heerd ijser in de voorcamer ende beijde vuijrplaeten; hebbende de gemene rijdwegh ten oosten, Tijmen van Oosten ten suijden, de Ee ten westen ende Claas Baukes erven ten noorden”.
In 1976 is het pand volledig gerestaureerd. Op de begane grond zijn ondanks de verbouwingen wèl originele elementen bewaard gebleven: de bedsteewand, de keukenschouw en enkele deuren. 1995.

Servies
Willem van Eck was de laatste tuinman op het buiten van de familie Vegelin van Claerbergens en zij hebben in die tijd ook een periode op Oan ‘e Dyk 32 gewoond.
Gjetsje, zijn vrouw, had van de familie op het slot heel wat serviesgoed gekregen toen zij Snakkerbuorren verlieten. Dat werd gewoon in het huishouden gebruikt en brak er eens iets dan werd het de Dokkumer Ee in gekieperd en de rest ging later naar een dochter die in Den Haag was komen te wonen. Die kwam er toen ze een tentoonstelling bezocht achter dat de kopjes en schotels afkomstig waren uit een servies van stadhouder Willem V en zijn echtgenote Wilhelmina van Pruisen. Men vertelde haar dat het servies zoals tentoongesteld niet compleet was maar dat men langzamerhand voor veel geld stukken bijkocht. Waarop de dochter uitriep ‘Wat heeft mijn moeder dan een kapitaal in de Dokkumer Ee gesmeten’ want zoals gezegd Gjetsje gebruikte het servies gewoon en dan sneuvelt er ook wel eens wat.
Sigarenmaker
Op het adres 6a was het linker gedeelte afgeschermd van de rest van het pand met eigen deur en luik. Hier maakte Johannes Lambertus Kabel zijn sigaren. Ook zaten ze er wel eens te kaarten. De werkplaats had namelijk ook een sociale functie, het had plaats voor twee sigarenmakers, maar Kabel werkte meest alleen. Bij slecht weer werd het ook door de jeugd als schuilplaats gebruikt. Zij zagen Kabel zijn vingers, met bruine korsten sigarenlijm, snel de torpedo’s in elkaar draaien en in de persvormen leggen. Later kwam daar nog een dekblad omheen. Soms mocht de jeugd helpen ze in zakjes te doen. Vijf voor een dubbeltje was doorgaans de prijs. Zwemmen deed hij in de Dokkumer Ee, net als meer Snakkerbuurders, met de sigaar aan. Over Kabel (die ook herberg De Sevenster bij de Kasteleinshoeke jarenlang beheerde) is nog een historisch verhaal geschreven in het jaarboek van de sigarenindustrie.
De bakker
De bakkerij van de fam Dijkstra op Oan ‘e Ie 7 vormde een centrale plek in Snakkerburen. Elke dag werd er uitgevent, met de korf aan een stok, met de schouw en een bakfiets. Opgeschoten jeugd verdiende op zaterdag wat bij met het bezorgen van de bestellingen op een transportfiets met een bagagedrager aan het stuur en daar een korf en wat tassen op. Een melkbrood deed omstreeks 1930 ongeveer een dubbeltje, een waterbrood 9 centen en een oud brood ging weg voor 7 1/2 cent. Bruinbrood was nog niet in opkomst al kwam er wel eens een TARVO op tafel.
De bakkerij werd in 1877 gekocht door Pieter Dijkstra, je mag er van uit gaan dat op deze plek al in de zeventiende eeuw een bakkerij was gevestigd. De eerste ambachtsman van wie gevoeglijk kan worden aangenomen dat hij zijn vak aan de Dokkumer Ee heeft uitgeoefend, vinden we postuum vermeld in het Beneficiaalboek uit 1543: Heynrick Schoemakers erven. Een volgende middenstander is de door Santema genoemde bakker Isbrant Nanner, die wettelijke bescherming van de overheid aanvroeg voor zijn bakkersmerk, dat in alle broden werd gedrukt. Die aanvraag is van 2 januari 1570 een brandmerk aan om ‘op syn broden te holden en setten’.
Nog een aantal kanttekeningen, in dienst zijn Pieter Schuringa (bakkersknecht 25 juni 1891 tot 6 mei 1892), Wietske Pagels (dienstmeid), Thijs Rommerts Weerstra (bakkersknecht), Kornelis Hendriks Vlasma (bakkerknecht), Tjiske Folkerts Boersma, Trijntje van der Veer, Akke Cuperus (dienstbode).
Na het overlijden van Pieter Dijkstra werd de bakkerij overgenomen door Johannes Dijkstra en zijn broer Aant.
BAKKERIJ UITGEBRAND
Gistermiddag is de bakkerij van de Gebr. Dijkstra te Snakkerburen onder Leeuwarden, uitgebrand. Vermoedelijk is de brand ontstaan boven de oven. Op de zolder bevond zich veel brandstof: een 30.000 turven en spanen. Daardoor stond de bakkerij binnen een half uur in lichte laaie. Van de meubels kon het grootste gedeelte worden gered. De bedrijfsspuit van Hommema’s olieslagerij en de brandweer uit Leeuwarden zorgden voor het bluschingswer (bericht LC, november 1945).
Vanaf 1959 woonde de tuindersfamilie Bootsma jarenlang in het pand. De Bootsma’s hadden vijf zonen Augustinus, Chris, Auke, Sjouke, SIM en Herman, die allen dagelijks met de ijzeren schouw naar hun tuinbouwbedrijf aan de overkant van de Dokkumer Ee voeren.